Motie van wantrouwen: van ‘zwaarste middel’ naar ‘profileringsinstrument’

Twee. Dat is het aantal moties van wantrouwen dat vorige week werd ingediend tegen leden van het kabinet. Een motie van wantrouwen geldt als het ‘zwaarste middel’ van kritiek in de Tweede Kamer: als een Kamermeerderheid zo’n motie steunt, leidt dit in principe tot het aftreden van een bewindspersoon of zelfs het hele kabinet.

Toch leidden de twee recente moties van wantrouwen, tegen de ministers van Justitie en van Defensie, tot weinig nieuwsberichten. Geen enkel landelijk nieuwsmedium vond dat de moties voorpaginanieuws waren. Dat is ongetwijfeld een gevolg van de explosie aan moties. Ter illustratie: in het kabinet-Balkenende II (2003-2006) dienden Kamerleden negen moties van wantrouwen of afkeuring in. Het kabinet Rutte III (2017-2022) zag er 54 voorbijkomen. Logisch dat deze moties steeds minder vaak het nieuws halen.

In de journalistiek geldt immers de regel ‘less is more’: hoe minder vaak iets voorkomt, hoe nieuwswaardiger het is. Het ‘zwaarste middel’ van de politiek lijkt zo dus alledaags te worden. De PVV die een debat begint met een motie van wantrouwen; de NRC noemt het inmiddels een ‘traditie’. En tradities zijn er om gedeeld te worden. Zo diende Caroline van der Plas (BBB) een motie van wantrouwen in tegen de kersverse minister van Landbouw, slechts een maand na zijn aantreden. ‘Ik weet ook wel dat die motie het niet gaat halen’, zei de BBB-leider toen.

Dat geldt overigens voor de meeste moties van wantrouwen. Waarom blijven Kamerleden die moties dan toch indienen? Hoogleraar Carla van Baalen stelt in De Telegraaf dat zo’n motie het perfecte ‘profileringsinstrument’ is voor oppositiepolitici. Echter, als niemand meer opkijkt van zo’n motie, moeten partijen misschien maar op zoek naar andere manieren om een politiek statement te maken.