CPB-Doorrekeningen: Belang en Betekenis

Terwijl de doorrekening van verkiezingsprogramma’s door het CPB een fundamenteel onderdeel is geworden van het Nederlandse politieke proces, blijft het debat over de waarde en relevantie ervan voor kiezers onverminderd voortduren. Onlangs zijn de resultaten van de doorrekening verschenen, waarbij acht partijen hun plannen aan het CPB hebben voorgelegd. Opmerkelijk afwezig in dit proces waren PVV, SP, PvdD, BBB, Denk, FVD en NSC, die ervoor kozen hun plannen niet door het CPB te laten analyseren.

Vanuit het public affairs perspectief staat het belang van de doorrekeningen niet ter discussie. Ze bieden een waardevol inkijkje in specifieke maatregelen die partijen willen nemen die niet in hun verkiezingsprogramma’s staan. Dit zijn vaak beleidsvoorstellen die te specifiek zijn voor een verkiezingsprogramma, of weinig relevant zijn voor kiezers (de doelgroep van een programma) maar een grote impact kunnen hebben op een organisatie, sector of branche. Meestal zijn deze maatregelen opgenomen als dekking voor andere politieke plannen, zoals een verhoging van een belasting. Zo gaan de verkiezingsprogramma’s van VVD, CDA, CU en SGP niet in woord over het verhogen van de belastingen voor de goksector, maar willen deze partijen in de doorrekening de kansspelbelasting wel degelijk verhogen om hiermee andere plannen te kunnen financieren.

Ook moeten politieke partijen bij de doorrekeningen concrete budgettaire duidelijkheid geven over de vaak vaag omschreven plannen uit het programma. Dit levert waardevolle inzichten op die anders onduidelijk blijven. Neem ontwikkelingssamenwerking als voorbeeld. Het VVD-programma gaf aan dat de partij prioriteit wil geven aan ontwikkelingssamenwerking en wil breken met goedbedoelde, maar weinig effectieve projecten. Uit de doorrekening blijkt vervolgens dat ze hier maar liefst 5,3 miljard op willen bezuinigen. Of neem het D66-voornemen om ‘extra te investeren in de Rechtspraak’. Uit de doorrekening blijkt vervolgens dat zij hier 200 miljoen voor willen uittrekken. Tenslotte blijkt dat het VVD-voornemen – om ervoor te zorgen ‘dat het financieel blijft lonen om elektrisch te rijden’ – wordt geconcretiseerd door het verlagen van de motorrijtuigenbelasting voor emissievrije voertuigen met 40%.

De doorrekeningen bieden dus waardevolle informatie voor organisaties bij de volgende stappen in hun public affairs strategie, bijvoorbeeld in verkiezingsdebatten, bij een werkbezoek van een Kamerlid na de verkiezingen of bij het beïnvloeden van de kabinetsformatie. Vanuit dit oogpunt is het daarom te hopen dat politieke partijen deze traditie weer in ere herstellen, of tenminste een flinke financiële paragraaf bij hun verkiezingsprogramma opnemen. Dit biedt niet alleen de public affairs professional duidelijkheid, maar ook de burger bij het uitbrengen van hun stem.