Debat (z)onder dreiging

De afgelopen maanden werd bekend dat steeds meer politici te maken hebben met scheldpartijen, intimidaties en fysieke confrontaties. Vorige week nog schreef de NOS dat politici dit jaar 1072 meldingen deden van bedreiging: een recordaantal. Sommige politici zouden zich daardoor wel eens inhouden en niet altijd vrijuit spreken. Deze zorgwekkende ontwikkeling roept veel vragen op.

Wat betekent deze trend voor het politieke debat? Hoe herkent de televisiekijkende kiezer Kamerleden die zichzelf noodgedwongen de mond snoeren? Maar niet alleen de burger en de volksvertegenwoordiger krabben zich hierover achter de oren. Ook de medewerkers van politici – onder meer noodzakelijk voor communicatieadvies – worden op de proef gesteld door het debat onder dreiging. Een krachtige kernboodschap formuleren is makkelijker wanneer de opdrachtgever geen haat- en dreigmails als antwoord hoeft te verwachten.

Eerder luchtten Kamerleden hun hart al in de NRC, waar ze spraken over het verhitte maatschappelijke debat. Die verhitting zorgt er samen met de torenhoge werkdruk voor dat verschillende Kamerleden de handdoek in de Haagse ring gooien. Eerder dit jaar legden Esther Ouwehand (PvdD) en Ockje Tellegen (VVD) hun taken neer. Afgelopen vrijdag voegde Harry van der Molen (CDA) zich bij dat lijstje. Na het kerstreces gaat hij van politicus naar communicatiedirecteur van een Friese onderwijsinstelling. Daar zal hij meer ruimte krijgen om te kunnen communiceren.

Zullen zijn oud-collega’s in Den Haag die vrijheid ooit ook weer ervaren? Of moet er voortaan bij politieke uitingen altijd rekening worden gehouden met fysieke intimidatie en bedreigingen op sociale media? Deze vragen zijn complex, net als het huidige politieke klimaat. Die complexiteit in acht nemen bij de formulering van een boodschap is alvast een prima begin, zowel voor politici als voor hun medewerkers.