De Tweede Kamer hanteert sinds 19 november 2024 een nieuw beoordelingskader voor moties. Waarom is dit nieuwe kader vastgesteld, en waar komen moties eigenlijk vandaan? Dit artikel belicht de geschiedenis en de gevolgen van het nieuwe beoordelingskader.
Motie-inflatie
In 2022 werd een recordaantal van 5045 moties ingediend, een verdubbeling ten opzichte van tien jaar eerder. Deze stijging heeft geleid tot zorgen over de effectiviteit van moties als politiek instrument. De werkgroep Versterking functies Tweede Kamer, onder leiding van Kamerlid Van der Staaij, waarschuwde in 2021 dat een overvloed aan moties hun impact vermindert. Dit probleem werd al eerder gesignaleerd: in 1985 concludeerde een bijzondere commissie onder leiding van Kamervoorzitter Dolman dat een stortvloed aan moties tot “verwatering van het instrument” leidt. Fun fact: In 1987 waren het er ‘slechts’ 387.
Versterkte appreciatie ‘ontraden’
Door het aanpassen van het kader met meer eenduidige definities beoogt de Kamer een bijdrage te leveren aan het terugdringen van het aantal moties. Het initiatief komt voort uit de behoefte van zowel Kamerleden als bewindspersonen om de effectiviteit van het motie-instrument weer te vergroten.
Een van de meest in het oog springende wijzigingen is de versterkte lading van de appreciatie ‘ontraden’. Waar deze term voorheen ook om niet-inhoudelijke redenen werd gebruikt, is voortaan vastgelegd dat ‘ontraden’ uitsluitend mag worden toegepast bij inhoudelijke bezwaren. Dit kan bijvoorbeeld betrekking hebben op juridische of financiële bezwaren, uitvoeringsproblemen, of politieke onwenselijkheid. Dit mes snijdt aan twee kanten: de minister kan een motie niet langer zonder inhoudelijk bezwaar ontraden, maar de appreciatie ‘ontraden’ krijgt daardoor meer gewicht, wat de steun van andere partijen voor de motie kan verminderen.
Nieuwe appreciaties: ‘overbodig’ en ‘ontijdig’
Het beoordelingskader introduceert daarnaast twee nieuwe appreciaties:
- Overbodig: Deze term wordt gebruikt wanneer een motie geen meerwaarde heeft omdat deze staand beleid ondersteunt, een reeds gedane toezegging betreft, of vanzelfsprekend is. De indiener kan in dergelijke gevallen gevraagd worden de motie in te trekken.
- Ontijdig: Deze appreciatie wordt ingezet wanneer een motie te vroeg komt of niet aan de juiste bewindspersoon is gericht. Dit sluit aan op situaties waarin een bewindspersoon eerder heeft gevraagd een motie aan te houden, maar de indiener dit verzoek niet opvolgt.
Het volledige nieuwe beoordelingskader voor moties
Het vernieuwde beoordelingskader biedt nu vijf vaste appreciaties voor moties:
- Oordeel Kamer: Geen bezwaar tegen de inhoud van de motie.
- Ontraden: Inhoudelijke bezwaren.
- Overbodig: Geen toegevoegde waarde.
- Ontijdig: Verkeerde timing of adressering.
- Onaanvaardbaar: Uitzonderlijke gevallen waarbij fundamentele bezwaren bestaan, bijvoorbeeld met betrekking tot de positie van een bewindspersoon of het kabinet.
Meerwaarde voor bewindspersonen en Kamerleden
Het nieuwe kader geeft bewindspersonen een duidelijker handvat bij de beoordeling van moties. Door vaste definities te hanteren, wordt verwacht dat de appreciaties consistenter en doelmatiger ingezet worden. Het resultaat: een efficiënter gebruik van het motie-instrument, minder verwarring en meer focus op moties die werkelijk impact maken.
Waar komen moties vandaan?
Een motie in de Tweede Kamer is een uitspraak waarmee de Kamer haar mening over een onderwerp kenbaar maakt, zonder het kabinet aan deze uitspraak te binden. Moties beginnen met “De Kamer, gehoord de beraadslaging” en eindigen met “en gaat over tot de orde van de dag”, een formulering die historisch verwijst naar de negentiende-eeuwse praktijk van ordepunten tijdens debatten.
In 1849 introduceerde Kamerlid De Man de eerste inhoudelijke motie van orde, wat leidde tot een debat over de reikwijdte van moties. Uiteindelijk werd vastgesteld dat moties geschikt zijn voor het uitdrukken van de Kamer’s mening, inclusief inhoudelijke kwesties. In 1866 steunde de Tweede Kamer de eerste motie – de motie-Keuchenius – die uiting geeft aan de vertrouwensband tussen regering en parlement. Daarmee is de vertrouwensregel al (bijna) honderdvijftig jaar een feit: indien het parlement het vertrouwen opzegt in het kabinet respectievelijk een individueel bewindspersoon, dient deze zijn of haar ontslag aan te bieden.
Een praktijkvoorbeeld
Zo verzocht Kamerlid De Hoop bijvoorbeeld middels een motie de regering om in gesprek te gaan met ProRail, NS en de provincie Zeeland om te onderzoeken of de Zeeuwse lijn gekoppeld kan worden aan de HSL-Zuid en de Kamer hierover te informeren. De staatssecretaris gaf deze motie het oordeel ‘overbodig’. De aansluiting van de Zeeuwse lijn op de HSL-Zuid werd al meegenomen in stap drie van het programma Wind in de zeilen. Hierdoor is dit onderzoek al staand beleid en de motie dus ‘overbodig’.