Begin juli trad het nieuwe kabinet-Schoof aan. Tijdens zijn eerste grote debat over de regeringsverklaring stond de kersverse minister-president niet alleen tegenover een felle oppositie, maar leek ook zijn coalitie niet volledig aan zijn zijde te staan. Dit maakte het eerste debat van Dick Schoof historisch zwaar. Als leider van een extraparlementair kabinet zonder duidelijke politieke kleur, werd meteen duidelijk wat dat inhield: Schoof stond er alleen voor. Tot overmaat van ramp moesten zelfs de oppositiepartijen ChristenUnie en CDA het voor de zichtbaar gespannen premier opnemen.
Terwijl Schoof in de plenaire zaal van de Tweede Kamer worstelde om zich staande te houden, vond in een nabijgelegen commissiezaal het debat over de dreigende mestcrisis plaats met minister Femke Wiersma, die slechts twee dagen eerder was geïnstalleerd als minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. Hoewel partijgenoot Caroline van der Plas aanvankelijk probeerde het debat uit te stellen, onder het mom van op te komen voor haar mensen, ging het na kritiek vanuit de oppositie toch door, zij het een dag later dan gepland. Wiersma, die nauwelijks tijd had om zich voor te bereiden, benadrukte meerdere keren dat haar plannen de komende tijd verder uitgewerkt zouden moeten worden.
Voor nieuwe bewindspersonen zijn de eerste Kamerdebatten ongetwijfeld een zenuwslopende uitdaging, vooral voor degenen met weinig politieke ervaring. De aftrap van deze debatten ligt, inmiddels traditiegetrouw, bij de nieuwe premier. Deze wordt tijdens het debat over de regeringsverklaring stevig op de proef gesteld. In de negentiende en vroeg-twintigste eeuw was het echter nog niet gebruikelijk dat nieuwe kabinetten zich presenteerden door middel van een dergelijk debat. Destijds bood de troonrede de eerste gelegenheid voor parlementsleden om vragen te stellen aan de nieuwe bewindspersonen, wat gebeurde in het kader van een zogenaamd ‘Adres van Antwoord’. Toen Thorbecke in 1849 zijn eerste kabinet introduceerde, deed hij dat met slechts vier woorden: “Wacht op onze daden.” Deze woorden golden nog lange tijd voor nieuwe kabinetten.
Kabinet de Geer 1926
In 1926 was minister-president Dirk de Geer de derde premier in de geschiedenis die een regeringsverklaring aflegde. Net als Schoof was De Geer partijloos, en werd zijn kabinet als extraparlementair beschouwd. Tijdens zijn eerste debat ging De Geer in op de lange, en bovendien geheime, formatie die tot zijn kabinet had geleid—een kabinet dat buiten de fracties om was gevormd. Als demissionair minister van Binnenlandse Zaken had De Geer het kabinet samengesteld zonder de toenmalige voorzitter van de ministerraad, Hendrik Colijn, op de hoogte te stellen. Het kabinet-De Geer werd met weinig enthousiasme ontvangen en De Geer kreeg tijdens zijn eerste optreden in de Kamer dan ook scherpe kritiek te verduren. Ook zijn partijloosheid zorgde ervoor dat hij op weinig initiële steun kon rekenen.
Kabinet-Colijn V 1939
In 1939 kregen de pas aangetreden bewindspersonen van het kabinet-Colijn V geen enkele kans om zich voor te bereiden op hun eerste Kamerdebatten. Reeds tijdens het debat over de regeringsverklaring werd het kabinet door een ingediende motie, die het aantreden van het kabinet afkeurde, tot aftreden gedwongen. Het minderheidskabinet kon op te weinig steun rekenen om aan te blijven. Kabinet-Colijn V trad aan op 25 juli 1939 en werd al twee dagen later, op 27 juli, demissionair. Vele jaren later, in 2022, werd voor de tweede keer in de geschiedenis tijdens het debat over de regeringsverklaring een motie van wantrouwen ingediend tegen het gehele kabinet. Geert Wilders van de PVV probeerde op die manier het aantreden van Rutte IV te verhinderen, maar zijn motie kreeg geen meerderheid. Ook Dick Schoof werd deze zomer tijdens zijn eerste debat geconfronteerd met een motie van wantrouwen tegen zijn kabinet, ingediend door de Partij voor de Dieren en DENK. Tevergeefs, net als in 2022 werd ook deze motie verworpen.
Regeringsverklaring kabinet Colijn V – Bron: Nationaal Archief
Rutte I 2010
Als voorganger van Schoof, had Mark Rutte zijn eerste debat als premier in 2010, tijdens de regeringsverklaring van Rutte I. Rutte kon tijdens dit debat op lof rekenen om zijn stijl, van zowel zijn coalitiegenoten als de oppositie. Zijn eerdere ervaringen als staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zorgden er wellicht voor dat hij met meer ervaring op zak aan zijn eerste debat als premier begon dan premier Schoof. Een ander essentieel verschil tussen de twee (oud-)premiers is dat Schoof tijdens de verkiezingen van november nog een grote onbekende was. “Het voelt toch een beetje gek dat een ongekozen ambtenaar vanuit het niets premier is geworden”, is hoe Rob Jetten van D66 het formuleerde tijdens Schoof zijn eerste debat. Binnen de coalitie van Schoof I was de wens voor een partijloze premier echter groot. Wellicht kan het Schoof zijn partijloosheid hem in de toekomst nog van pas komen. Aanstaande week krijgt de kersverse premier tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen een tweede kans om te bewijzen of een ongekozen en partijloze premier in staat is dit land te leiden.